Wat betekent dit voor de eerste btw-aangifte over 2018?
Met de wetswijziging is in 2017 de teruggaaf van btw op oninbare vorderingen een stuk eenvoudiger geworden. Er is een wetsfictie opgenomen op grond waarvan de vordering uiterlijk één jaar (lees: 365 dagen) na het tijdstip waarop de vergoeding opeisbaar is geworden, wordt aangemerkt als oninbaar. Als geen betalingstermijn is overeengekomen, dan geldt de wettelijke betalingstermijn van 30 dagen na ontvangst van de factuur door de debiteur. Op het tijdstip van oninbaarheid ontstaat het recht op teruggaaf van btw. Let op: dit is een wettelijke en een fatale termijn!
Geen apart verzoek meer nodig bij oninbaarheid
Met ingang van 1 januari 2017 is voor de genoemde teruggave geen apart verzoek meer nodig. Het oninbare btw-bedrag kan namelijk in de aangifte btw worden aangegeven over het tijdvak waarin de oninbaarheid is ontstaan of de 1-jaarstermijn is verstreken. Voor vorderingen die opeisbaar zijn geworden in 2016 of eerder, wordt geacht de termijn van één jaar te zijn aangevangen op 1 januari 2017. Dit heeft tot gevolg dat deze vorderingen per 1 januari 2018 als oninbaar kunnen worden aangemerkt.
Claim de teruggaaf in de aangifte btw
De btw op vorderingen waarvan de uiterste betaaldatum vóór 1 januari 2017 lag, dient te worden teruggevraagd in de aangifte over het eerste tijdvak van 2018. Dit is in de meeste gevallen ofwel de aangifte over januari 2018 (uiterlijk in te dienen 28 februari 2018) ofwel de aangifte over het eerste kwartaal 2018 (uiterlijk in te dienen 30 april 2018).
In de aangifte kan het terug te vragen bedrag aangegeven worden als negatieve omzet en als negatieve btw bij rubriek 1a (normaal btw-tarief)/rubriek 1b (verlaagd btw-tarief). Volgens de Belastingdienst mag tot 1 januari 2019 in plaats daarvan ook het btw-bedrag bij vraag 5b (voorbelasting) worden vermeld. Deze bedragen dienen te worden opgenomen in de aangifte over het tijdvak waarin duidelijk is geworden dat de debiteur niet meer zal betalen, dan wel uiterlijk 1 jaar na de uiterste betaaldatum.
Voorbeeld van verwerking btw-teruggaaf in aangifte
Op 1 maart 2018 heeft u een factuur verstuurd aan uw klant voor een bedrag van € 2.381, excl. btw. Het in rekening gebrachte btw-bedrag bedraagt € 500 (21%). Deze btw heeft u ook afgedragen aan de Belastingdienst. Op de factuur staat een betalingstermijn van 14 dagen. Het factuurbedrag zou dus op 15 maart 2018 op uw bankrekening moeten staan. Echter op 15 maart 2019 is de factuur nog niet betaald. De factuur kan nu als oninbaar worden aangemerkt, omdat er één jaar verstreken is na het opeisbaar worden van de factuur.
Doet u maandelijks btw-aangifte? Dan mag u het btw-bedrag van € 500 terugvragen in de btw-aangifte van maart 2019. Doet u kwartaalaangifte? Dan mag u dit bedrag terugvragen in de btw-aangifte van het 1e kwartaal 2019.
Het bedrag van de teruggaaf kunt u opnemen als negatieve omzet met het daarbij behorende negatieve bedrag aan btw (vraag 1a of 1b van de aangifte).
Belasting wordt alsnog ontvangen na btw-teruggaaf
Mocht een debiteur toch nog de factuur betalen, of een deel daarvan, dan wordt het ontvangen bedrag en de hierover verschuldigde btw wederom in de eerst volgende btw-aangifte bij rubriek 1a of 1b aangegeven.
De teruggave niet verwerkt in de aangifte btw
Omdat een verzoek tot teruggaaf in de aangifte btw kan worden aangegeven, is cliënt ook gehouden het verzoek binnen één maand na afloop van het aangiftetijdvak in te dienen. Een verzoek dat na deze termijn wordt ingediend, wordt niet-ontvankelijk verklaard. In dat geval kan de btw-teruggaaf alleen nog op basis van een ambtshalve teruggaaf worden toegekend. Er staat geen bezwaar en beroep open tegen een beslissing van de inspecteur als de teruggaaf wordt afgewezen.
Mocht u over de oninbare vorderingen nog geen btw hebben teruggevraagd, dan kunt u desgewenst altijd contact met mij opnemen om te kijken naar de mogelijkheden.